In oktober 2021 verbleef vertaalster Miriam Boolsen bijna een volledige maand in het Vertalershuis in Antwerpen. 'De timing was perfect,' vertelt ze. 'Niet alleen omdat ik zo aan de verbouwing van mijn eigen huis kon ontsnappen, maar vooral omdat ik volop aan de vertaling van ‘De Kapellekensbaan’ van Louis Paul Boon werkte.'
Onderweg
'Eerder had ik al het – zeer beperkte – oeuvre van de Nederlandse auteur Nescio vertaald. Met Boon had ik opnieuw met een schrijver te doen met een bijzondere en eigenzinnige opvatting over literatuur, taal en wat er op papier mogelijk is – wat de kunst der letteren mag en durft en kan.
Als vertaler wil ik graag dat een schrijver iets te zeggen heeft, maar meer nog dan dat wil ik dat zij of hij een eigenzinnige manier van praten heeft, ik wil een stem horen, ik wil weten wie er tegen mij spreekt. Het maakt me niet uit of die stem liegt – tegen mij of tegen zichzelf – het maakt me niet uit of die stem zichzelf tegenspreekt, zichzelf of mij voor de gek houdt en of die één stijl heeft of meerdere. Wat ik wil is dat iemand iets waagt, dat de auteur durft te springen – want dan spring ik zó graag mee.
Boon durft dat. Elke letter, elke bladzijde is weer een sprong in het niets en wie weet waar je belandt? Elke dag dat ik aan de vertaling werkte was onvoorspelbaar. Ik wist niet waar we heengingen, maar ik wist zeker dat we onderweg waren, boontje en ik.'
De kunst van de eenvoud
'Een klassieker waar veel mensen bang voor zijn, dat is 'De Kapellekensbaan’. Ik sprak met meerdere mensen over het boek. “O ja, heel bekend,” zeiden ze, “nooit gelezen.” Ze waren bang dat het een zwaar en ingewikkeld boek zou zijn, want waarom was het anders zo bekend?
Het tegendeel is waar. Boon wilde net wat moeilijk vatbaar was weer vatbaar maken, wat groot en onoverzichtelijk was terugbrengen tot iets kleins en overzichtelijks. Precies dat vind ik het mooiste waar je als schrijver naar kunt streven. Iedereen kan wel iets schrijven dat moeilijk verstaanbaar is, daar is weinig talent voor nodig. Maar probeer eens iets te schrijven dat vrijwel iedereen kan begrijpen: dan heb je een scherpe pen nodig.
In Boons teksten is er heel veel tongue in cheek: hoe zwaarder het onderwerp, hoe lichter de aanraking. Het lijkt simpel, maar de weg is bezaaid met vuurwerk dat op elk moment kan afgaan. Dan word je gesust, dan weer wakker geschud, maar je bent als lezer altijd op ooghoogte met de schrijver. Hij doet zich niet dommer of slimmer voor, niet beter of slechter, en net daardoor blijft het zo menselijk.'
Ondoorgrondelijk dialect
'Boon, of boontje, zoals de schrijver zichzelf noemt in het boek, maakte graag en veel gebruik van dialectwoorden. Dat is best een uitdaging voor een vertaler, want veel van die woorden zijn intussen in de vergetelheid geraakt. Mijn verblijf in Antwerpen bood me de kans om met die uitdaging aan de slag te gaan. Vaak leverde het internet weinig op en dan was het extra belangrijk om navraag te kunnen doen bij Vlamingen. Hoewel ze niet altijd een antwoord klaar hadden, hielpen die gesprekken me toch om veel dingen uit te klaren. Sowieso was het een geruststelling dat ik als vertaler niet de enige was die af en toe voor een raadsel stond.
Uiteraard heb ik tijdens mijn verblijf van bijna een maand in Antwerpen niet alleen maar aan mijn bureau gezeten en gewerkt. Ik heb natuurlijk ook door de stad gelopen, nagedacht, vrienden ontmoet, nieuwe mensen leren kennen en collega’s gesproken. Ik ben naar concerten geweest en naar het toneel en De Leesclub organiseerde een lezing van mijn eigen theaterteksten ‘SCHIET SNEEUWWITJE’ en ‘NOG MEER EEUWIGE LIEFDE’. Maar een verblijf in het Vertalershuis is toch vooral een mogelijkheid om heel geconcentreerd te werken en je ergens in te verdiepen, je helemaal over te geven aan de wereld van iemand anders. En dat is zoveel aangenamer en spannender als die iemand echt een volledige wereld weet te scheppen, niet alleen in het vertellen maar in de taal zelf.'