Walter van den Broeck (1941-2024) is niet meer. “Wat ik doe, is vaststellen. Als ik dit tranendal verlaat, zullen ze niet kunnen zeggen dat ik het niet gezien heb”, zei de auteur in een interview in 2002. Jos Borré, die de laatste hand legt aan Van den Broecks biografie, neemt je in dit essay mee in zijn literaire oeuvre, “een monument in de geschiedenis van de Vlaamse literatuur”. Borré: “Het was er hem om te doen zijn lezers, vaak met humor en soms verleidelijk licht van toon, diets te maken aan welke maatschappelijke mechanismen zij vaak onbewust onderhevig zijn, hoezeer maatschappelijke verhoudingen en constructies hun leven bepalen en hen weg leiden naar een oneigenlijk, vals concept van welzijn.”
‘Groenten uit Balen’ was niet geschreven voor de eeuwigheid. Het stuk was bedoeld om het stakerscomité van de arbeiders van de Vieille-Montagne in Balen te steunen. Toen het begin 1972 voor het eerst werd opgevoerd, was de staking al bijna een jaar eerder afgelopen. En toch kreeg het ruime weerklank, groeide het uit tot een blijvend succes, en werd het een van de meest markante titels in de geschiedenis van de Vlaamse literatuur van na de Tweede Wereldoorlog. Dat kwam door de eenvoud en het realisme (alles speelt zich af in de woonkamer van een arbeidersgezin), door de gevatte volkse taal van de personages, door de humor in de presentatie van de ontreddering in het gezin als gevolg van de wilde staking en de ongewenste zwangerschap van de dochter, en niet het minst door de figuur van de vader, die naïef bedelbrieven aan de koning schrijft, maar daarin ook een hartverwarmende samenhorigheid verwoordt. Al deze elementen leken spontaan en vlot gerealiseerd te zijn, maar zij waren het resultaat van weloverwogen kunstgrepen inzake structuur, compositie, taalvirtuositeit en strekking. Groenten uit Balen was voor Walter van den Broeck een soort oertekst: het arbeidersgezin, de arbeiderswijk bij de fabriek, de opvallende vaderfiguur, de soms moeilijke levensomstandigheden, de confrontatie met de machthebbers in de maatschappij… Ze vormden de basis voor veel later werk.
Microkosmos
Zoals Yoknapatawpha County bij William Faulkner (naar wie hij meer dan eens verwees als een van zijn leermeesters) groeide de cité bij de fabriek in Olen waar zijn vader werkte in zijn geschriften uit tot een microkosmos waarin veel ruimere en abstracte maatschappelijke conflicten in een concrete vorm gestalte kregen. Het gewiekst heeft Van den Broeck dit getoond door in ‘Brief aan Boudewijn’ (1980) de koning bij een fictief bezoek rond te leiden door de wijk en de straat waarin het gezin woonde, en zelfs door hun bescheiden huis. Daar werd Boudewijn, symbool van het hoogste gezag, scherp geconfronteerd met de levensomstandigheden van zijn onderdanen, die in de contrastwerking expliciet te kijk stonden. Meermaals gebruikte Van den Broeck het beeld van de sociale ladder die, om maatschappelijke discrepanties ongedaan te maken, moet worden neergelegd, zodat de hoogste en de laagste sporten op gelijke hoogte komen. Dat deed hij uitgesproken door in ‘Het beleg van Laken’, waarin hij zogezegd op tegenbezoek gaat bij koning Boudewijn, en weer met veel ironie, het levensverhaal van Boudewijn te laten vertellen door de tuinman van het paleis: door de zeer algemeen-menselijke trekken die Boudewijn en zijn naasten in diens versie meekrijgen, verschilt hij wezenlijk niet van de geringste van zijn onderdanen. Van den Broecks visie op maatschappelijke structuren zat altijd handig verweven in een zeer toegankelijke, ontwapenende literaire aanbieding.
Spel met literatuur en werkelijkheid
Het maakte allemaal ook onderdeel uit van een spel met literatuur en werkelijkheid dat hij graag speelde. Na een reeks afwijzingen van diverse uitgeverijen debuteerde hij in 1967 met de uitgave in eigen beheer van ‘De Troonopvolger’, een zeer serieuze, doorwrochte roman, ook al over een dominante vaderfiguur. Op basis daarvan pikte Julien Weverbergh hem op bij uitgeverij Manteau, en daar verscheen begin 1969 ‘Lang weekend’, een picareske roman waarin de hoofdfiguur in de loop van een vrij weekend een paar keer ‘Vlaanderens meestbelovende literator Walter van den Broeck’ ontmoet.
Zichzelf als personage opvoeren in zijn romans zou hij nog vaak doen, het meest opvallend in ‘Het beleg van Laken’. Dat boek, oorspronkelijk een vierdelige cyclus uitgegeven tussen 1985 en 1992, vormde het sluitstuk van een drieluik met ‘Aantekeningen van een stambewaarder’ (1977) en ‘Brief aan Boudewijn’ (1980). Daarin reconstrueerde en omschreef hij respectievelijk zijn historische, sociale en culturele context – ‘Het beleg van Laken’, dat naast ‘Groenten uit Balen’ en ‘Brief aan Boudewijn’ als zijn hoofdwerk wordt beschouwd, is namelijk een voorbeeld van een intertekstuele roman, met talloze verwijzingen naar zowel grote werken uit de wereldliteratuur als de ‘Decamerone’ en de ‘Divina Commedia’, als naar populaire cultuurvormen als stripverhalen of liedjesteksten. In vroege literaire ondernemingen (die je niet echt romans kon noemen) had hij de traditionele roman al gedeconstrueerd in ‘262.880 x Jef Geys’ (1969), een boek met negen in volgorde verwisselbare hoofdstukken, waarvan zogezegd slechts één van de hand van ‘schrijver Walter van den Broeck’ was, en met ‘De dag dat Lester Saigon kwam’ (1974), waarin hij naast het verhaal over een moeilijke periode in zijn leven brieven opnam die hij schreef aan zijn vrouw, zijn broer en zichzelf, en ieders antwoord daarop. In feite ging hij schrijlings over de traditionele kloof tussen literatuur en werkelijkheid staan, om ze zo doende naar elkaar toe te schrijven – of elkaar te laten overlappen.
In feite ging hij schrijlings over de traditionele kloof tussen literatuur en werkelijkheid staan, om ze zo doende naar elkaar toe te schrijven – of elkaar te laten overlappen.
Zijn hele carrière lang toonde hij zich daarbij bewust van de werking en de mogelijkheden van zijn medium, de literatuur (hoe kan je met literaire middelen en methodes accuraat over de werkelijkheid berichten?), en wist hij de beperkingen ervan vindingrijk te omzeilen – of met ingenieuze verbeelding in zijn voordeel om te buigen. Na ‘Het beleg van Laken’ – waarin een tweelingbroer van Boudewijn met diens volle instemming zijn plaats op de troon inneemt - publiceerde hij nog een aantal romans waarin hij een van de werkelijkheid afgeleid verhaal op zo’n vernuftige manier vertelt dat het bijna geloofwaardiger overkomt dan de bekende werkelijkheid waarnaar het verwijst. Zoals ‘Verdwaalde post’ (1998), dat in de wereld van de reclame speelt, ‘De veilingmeester’ (2007), waarin de hoofdpersoon de vader van Boudewijns kleindochter wordt, en ‘Het alfabet van de stilte’ (2013), dat achter de schermen van kindermisbruik in de kerk kijkt.
Gespiegelde wereld
Spiegelingen gebruikte hij graag (‘Het beleg van Laken’ speelt zich grotendeels in een gespiegelde wereld af), omdat ze de werkelijkheid in een ander perspectief zetten, en dat laten opvallen waar je doorgaans overheen kijkt. Een groot deel van zijn oeuvre geeft uiting aan zijn bedenkingen bij de gang van zaken in de samenleving waarin hij evolueerde. Het leven in de arbeiderswijk van zijn jeugd, hoezeer het ook getekend was door moeilijke levensomstandigheden, koesterde hij als een voorbeeld van hoe samenhorigheid, solidariteit en zelfredzaamheid de sterkte van een gemeenschap uitmaakten. In de onthullende spiegel die zijn literair universum presenteert, zag hij die teloorgegaan zijn onder druk van de toenemende consumptiementaliteit, de individualisering en de vervreemding van het individu van zijn sociale en maatschappelijke identiteit. Het gevoel in ‘Groenten uit Balen’ van samen sterk te staan, was in het vervolg erop, ‘Tien jaar later: ’t jaar Tien’ (1982), opgeheven door de drang naar materiële welstand die gepaard ging met sociale na-ijver. In een latere roman, ‘Terug naar Walden’ (2009), stelde hij onomwonden dat we in het verleden verkeerde ideologische en maatschappelijke keuzes hebben gemaakt, de verkeerde weg op zijn gegaan. Niet dat hij Frederik van Eeden, die in deze roman zijn utopische leefgemeenschap uitprobeert, achterna wil gaan – Van den Broeck wijst Van Eeden daarentegen op een aantal van zijn principes streng terecht. Hij was te zeer een realist om in een utopie te geloven. En hij was zich er zeer van bewust dat zijn ideaal van gemeenschapszin en solidariteit tot een niet recuperabel verleden behoorden. Maar het stak hem dat men op grote schaal blind bleef voor wat hij zag. In een interview (in 2000) zei hij: “Wat ik doe, is vaststellen. Als ik dit tranendal verlaat, zullen ze niet kunnen zeggen dat ik het niet gezien heb.”
In zijn werk verenigde hij bedachtzame ambachtelijkheid in het schrijven met een grote maatschappelijke bekommernis en betrokkenheid – termen die hem beter lagen dan ‘engagement’.
Het was er hem om te doen zijn lezers, vaak met humor en soms verleidelijk licht van toon, maar toch ook met een zekere aandrang, door ze zijn spiegel voor te houden, diets te maken aan welke maatschappelijke mechanismen zij vaak onbewust onderhevig zijn, hoezeer maatschappelijke verhoudingen en constructies hun leven bepalen en hen weg leiden naar een oneigenlijk, vals concept van welzijn. In zijn werk verenigde hij bedachtzame ambachtelijkheid in het schrijven met een grote maatschappelijke bekommernis en betrokkenheid – termen die hem beter lagen dan ‘engagement’. Zijn omvangrijke oeuvre, divers van aard en vorm maar consistent van strekking, staat als een monument geheid in de geschiedenis van de Vlaamse literatuur.
Jos Borré, februari 2024